23.maart.2021

WBTR & het ontslag van een stichtingsbestuurder

Vanaf 1 juli 2021 geldt de nieuwe Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR). Deze wet heeft ook aardig wat consequenties op het gebied van arbeidsrecht. Toezichthouders en bestuurders van stichtingen zoals zorginstellingen, woningcorporaties en onderwijsinstellingen moeten rekening houden met een aantal belangrijke veranderingen. Vanuit onze expertise als advocaten arbeidsrecht nemen we jullie daarom graag mee langs de belangrijkste onderwerpen voor de RvC als werkgever en de bestuurder als werknemer. In deel 6 van deze blogserie kijken we naar ontslag de bestuurder zónder redelijke grond.

Ontslag zonder redelijke grond

De WBTR maakt het gemakkelijker een stichtingsbestuurder te ontslaan. Maar hoe zit het dan met een ontslagbesluit van de RvC terwijl er helemaal geen redelijke grond voor is? Welke consequenties heeft dat? Tast dat dan het ontslag aan? Het korte antwoord is ‘nee’, maar er zijn natuurlijk wél consequenties.

Ontslag is niet terug te draaien

Als de Raad van Commissarissen geen (goed onderbouwde) inhoudelijke grond heeft voor het ontslag van een bestuurder én die bestuurder toch ontslaat, dan kan die bestuurder dit niet laten terugdraaien via de rechter. Als gevolg van de nieuwe WBTR is herstel van het dienstverband namelijk niet mogelijk. Doordat in artikel 2:298a BW is opgenomen dat ‘veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting en de bestuurder door de rechter niet kan worden uitgesproken’, blijft het ontslag staan. Dit is alleen anders als er formele gebreken kleven aan het onderliggende vennootschapsrechtelijke ontslagbesluit van de RvC.

Compensatie voor ontbreken redelijke ontslaggrond

Heeft de stichtingsbestuurder dan het nakijken als zij/hij ontslagen wordt door de RvC? Als gevolg van de WBTR is de bestuurder minder beschermd, maar een RvC heeft wel verantwoordelijkheden als ‘goed werkgever’. De rechter kan weliswaar het ontslag niet ongedaan maken, maar kan wel het ontbreken van een redelijke ontslaggrond compenseren door een billijke vergoeding toe te kennen.

Als de rechter oordeelt dat er geen sprake is van een voldragen redelijke ontslaggrond, dan kan op verzoek van de stichtingsbestuurder een billijke vergoeding worden toegekend ten laste van de werkgever. Dit staat in artikel 7:682 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek:

“De rechter kan op verzoek van een werknemer als bedoeld in artikel 671 lid 1 onderdelen e of f, aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de opzegging:
a. in strijd is met artikel 669; of
b. het gevolg is van ernstig handelen of nalaten van de werkgever.”

Met de inwerkingtreding van de WBTR wordt dit wetsartikel relevant voor de bestuurder van de stichting, omdat dan ook voor haar/hem geldt dat herstel van de arbeidsovereenkomst door de rechter niet mogelijk is (artikel 2:298a BW en artikel 7:671 lid 1 sub e BW).

Hoogte van de vergoeding bij ontslag

Wat de hoogte moet zijn van die billijke vergoeding, is lastig op voorhand te bepalen. De billijke vergoeding moet worden onderscheiden van de wettelijke transitievergoeding die de werkgever (stichting) sowieso moet betalen bij ontslag van een werknemer. Hoe deze wettelijke transitievergoeding moet worden bepaald, is in de wet opgenomen in artikel 7:673 BW. Voor de billijke vergoeding is er echter geen rekenformule. Dat maakt het dus ook zo risicovol voor een RvC om, zonder goede beoordeling vooraf, over te gaan tot ontslag van een bestuurder. De RvC kan behoorlijk op de vingers worden getikt via de billijke vergoeding.

Gevolgen ernstig verwijtbaar handelen

Als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (de RvC), kan de rechter nóg een vergoeding toekennen aan de bestuurder. Dit kan spelen als de RvC jegens de bestuurder arbeidsrechtelijke of vennootschapsrechtelijke verplichtingen heeft geschonden bij / ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het niet daadwerkelijk horen van de bestuurder (artikel 2:8 BW) of het niet in acht nemen van een eventuele statutair bepaalde raadgevende stem.

Omstandigheden die meespelen

Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kunnen de volgende omstandigheden een rol spelen:

  • de inkomsten die de werknemer (de bestuurder) had verkregen wanneer de werkgever (de RvC) niet (onterecht) ontslag had verleend;
  • de mate van verwijtbaarheid die de werkgever kan worden gemaakt van het (ten onrechte) gegeven ontslag;
  • of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden;
  • welke inkomsten de werknemer in de toekomst in redelijkheid zou moeten kunnen verwerven;
  • of de werknemer aanspraak heeft op de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
  • in hoeverre de werknemer zelf een verwijt van het (onterechte) ontslag valt te maken.
  • De billijke vergoeding wordt begroot en niet forfaitair bepaald. Daardoor kan de uitkomst soms erg verrassend zijn en dat geldt zowel voor de bestuurder als voor de RvC. Voor de RvC reden temeer om niet over één nacht ijs te gaan. En voor de betrokken bestuurder geldt natuurlijk ook dat het verstandig is om te kijken of de RvC wel juist te werk is gegaan bij het ontslag.

    WBTR & arbeidsrecht

    De WBTR is ogenschijnlijk wat taaie kost, maar wij zetten er graag onze tanden in. Ook in de andere blogs kijken we met een arbeidsrechtelijke bril naar de gevolgen die de WBTR heeft voor toezichthouders en bestuurders. Bijvoorbeeld ook als het gaat om de schorsing van een bestuurder. Lezen jullie mee?

    Lees meer over de WBTR en de schorsing van een bestuurder.